Standaard van de Hongaarse Windhond (Magyar Agár).Gepubliceerd door de FCI nr. 240/06.04.2000. Gebruik: Jacht- en drijfjachthond die op het zicht jaagt. Zijn reukzin is opmerkenswaardig. Hij is bijzonder geschikt voor baanrennen en coursings, waarbij hij zich vooral op langere afstanden het beste voelt. Hij is een goede begeleidingshond en een trouwe waker. Klassificatie-FCI: Groep 10 Sighthounds Sectie 3 Kortharige Windhonden Zonder werkproef Kort historisch overzicht: De Magyar Agár is van oorsprong een jachthondenras. Zijn oorsprong is tot de tijd van de verovering van het land door de Magyaren. De bij opgravingen gevonden schedelbeenderen zijn het bewijs daarvoor. Om zijn snelheid te verhogen, werd in de 19e eeuw het ras met verschillende windhondenrassen gekruist. Algemene verschijning: Zijn verschijning straalt kracht uit; het beendergestel en de bespiering zijn goed ontwikkeld. Elegant. Belangrijke verhoudingen: - De lichaamslengte is iets groter dan de schouderhoogte. - De lengte van de snuit (neusrug) is ongeveer de helft van de hoofdlengte. Gedrag/karakter: Onvermoeibaar, groot uithoudingsvermogen, snel, sterk en tegenstand biedend. Uitstekend voor windhondenrennen. Hij is op enkele afstanden sneller dan de Greyhound. Hij heeft een terughoudende natuur, maar is niet schuw, is gevoelig, intelligent en trouw. Hij is waakzaam; zijn instinct, waarmee hij zijn mensen en haard en hof beschermt, is uitgesproken, wat echter niet tot agressiviteit of bijten leidt. Hoofd: Van boven en van opzij gezien heeft het de vorm van een kegel met tamelijk brede basis. Schedel: Schedel matig sterk, breed; het voorhoofd is relatief breed. Stop uitgesproken (duidelijk). Voorsnuit: Neus relatief groot, goed gepigmenteerd; met grote, wijde neusgaten. Snuit krachtig, langwerpig, niet al te zeer spits toelopend. Lippen goed sluitend, strak, goed gepigmenteerd. Kaken/Gebit kaken zijn krachtig en sterk; goed ontwikkeld, sterk en compleet schaargebit, beantwoordend aan de tandformule. Wangen: Krachtig en bespierd. Ogen: Middelgroot, donker. Noch diepliggend of uitpuilend. Levendige en intelligente uitdrukking (expressie). Oren: Tamelijk groot, duidelijk dikke structuur; middelhoog aangezet, goed gedragen rozenoren die zich tegen de nek vlijen. Als de hond attent is, worden ze opgericht. De zwaardere oren zijn meer gewenst dan de lichte oren. Konstant rechtop staande oren (prikoren) zijn fout. Nek: Middellang, doch elegant, droog, gespierd. Zonder plooien. Lichaam: Schoft goed ontwikkeld, bespierd , lang Rug breed, recht, sterk gespannen, zeer goed bespierd. Lendenen zeer breed, recht, sterk bespierd. Croupe breed, licht afvallend, sterk bespierd. Borst borstkas is diep en duidelijk gewelfd, om voldoende ruimte te bieden aan het hart en de grote longen. Ribben goed gewelfd, ver naar achteren reikend. Buik is matig opgetrokken. Staart: Sterk, dik, middelhoog aangezet, slechts matig dunner wordend, licht gebogen, reikend tot de hakken. De onderkant is bedekt met draadachtig haar. In rust wordt ze recht naar benedenhangend gedragen; in actie mag ze tot de ruglijn opgericht worden. Ledematen: Voorhand - De voorbenen zijn krachtig en pezig; gezien vanuit het front en van opzij zijn ze recht en parallel.
- Schouders matig schuin, beweeglijk, bespierd, lang.
- Opperarm lang, matig schuin, bespierd.
- Ellebogen vlijen zich flexibel tegen de borst, beweeglijk, noch in- of uitdraaiend.
- Voorarm lang, recht, met sterk bot en met droge bespiering. Polsgewricht is breed en sterk
- Middenvoet kort en verticaal.
Voorvoeten relatief groot, langwerpig; krachtige zoolballen; sterke nagels die kort gehouden worden. Achterhand - De achterbenen zijn goed maar niet overmatig gehoekt; sterk bespierd en van goede botsterkte. Van achteren gezien parallel.
- Dijen krachtig bespierd, met eerder langgevormde spieren. Knieën middelmatig gehoekt, sterk, noch naar binnen of naar buiten draaiend.
- Tweede dij lang, met droge bespiereng"
- Spronggewrichten krachtig, laag gesteld.
- Achtermiddenvoeten van achteren gezien, zowel in stand als gaand parallel.
Achtervoeten relatief groot, iets langwerpig, met sterke zoolballen en nagels Gangwerk/beweging: Ruim uitgrijpend, soepele draf; gezien van voren en van achteren bewegen de ledematen zich in een parallel vlak. Huid: Relatief dik, overal goed strak aanliggend, noch plooien of kwabben tonend. Vacht: Haar kort, dicht, ruw, vlak aanliggend. In de winter kan zich aanzienlijk veel dichte onderwol ontwikkelen. Kleur alle kleuren en kleurcombinaties die bekend zijn in de winhonden zijn toegestaan, uitgezonderd de kleuren en combinatie: die genoemd worden inde "uitsluitende fouten". Hoogte: De ideale hoogte voor reuen 65 tot 70 cm. De ideale hoogt voor teven 62 tot 67 cm. De in centimeters gemeten schofthoogte is van minder belang dan de totale balans van de hond. Fouten: Iedere afwijking van de voorgenoemde punten moet als een fout worden aangemerkt, welke kwalificatie in juiste verhouding moet staan tot de ernst van de afwijking. Uitsluitende fouten: - Agressief of overdreven schuw
- A-typisch hoofd
- Onder- of boven voorbijtend, kruisgebit
- Missen van één of meer snijtanden of hoektanden of premolaren 2-4 of 1-2 kiezen. Meer dan 2 PMl missend. De M3 worden niet in aanmerking genomen.
- Entropion, Ektropion
- Kleuren: blauw , bruin, blauw-wit, wolfsgrijs, black and tan, driekleur.
N.B. Reuen moeten 2 duidelijk normaal ontwikkelde testikels hebben die volledig in het scrotum zijn ingedaald. Vertaling "De Greyhound Club"
|